Geen gezicht Nicci

Geengezicht Nicci.

 

 

1.

 

'GRIGORI MAMI BELLI'. 

Dat kwam van Ad, kon niet anders. Leuk van Ad; echt italiaans, dacht Gregor knorrig, toen het berichtje op zijn phone verscheen.

Ad was de acht jaar oudere broer van zijn vriend Stijn. Hun ouders waren vrienden opzoeken in Ierland. Nu was het bij Ad en Stijn al helemaal Huize Vrijheid, Gregor was er meer dan thuis bij zijn mami in Riel.

Zeer geestige boodschap. Maar Gregors mami kon vreselijk zeuri.

Hij moest wel. Zo meteen dan maar. Niet belli was: méer zeuri.

Het werd een half uurtje later eer hij de bellijst opende en zijn thuisnummer, Riel, koos; tu-ti-ti-tu-enzovoorts, foutloos. Toch kreeg hij, toen er aan de andere kant opgenomen werd, alleen maar een onbegrijpelijke en vooral akelige serie van snerpende geluiden te horen.

De kabelmaatschappij was weer aan het knoeien? "Mam! Met Gregor. Hoor je me? Zeg eens iets terug!" brulde hij door het fluiten en knerpen heen.

De zenuwslopende geluiden veranderden. Ze werden langzamer en lager van toon, en ze begonnen een beetje op een menselijke stem te lijken.

Een jonge menselijke stem. Maar iets verstaanbaars werd er niet gezegd.

"Fau. (pwieiet) Dam tiex (huuu) hocht meen! Be no joelan kwelge? (igggrichch)" zei de stem.

Geschrokken hield Gregor de hoorn van zich af. Je eigen stem klinkt altijd anders dan je dacht.

Maar het wás zijn eigen stem.

Het was eng. Maar hij weerstond de aandrang om de hoorn erop te gooien. 

Iemand daarginds in Riel, bij zijn moeder thuis, was hem voor de gek aan het houden, en die zou zich helemaal rotlachen als hij van schrik de verbinding zou verbreken. 

Wie was die grappenmaker? Zijn moeder zelf?

Nooit niet. Veel te ingewikkeld, met die elektronische geluiden, ze had niet voor niets nog een vaste telefoon, en een pc van het jaar nul waar ze alleen wat mee mailde.

Wie dan wel? Ad. Ad was speciaal voor de gein naar Riel gereden en zat zich daar te verkneukelen. Natuurlijk. Typisch Ad. 

Duikelde altijd idiote apps op of knoeide zelf iets in elkaar. Eerst dat flauwe berichtje en dan bij Grigori's mami gaan zitten wachten tot Grigori zou belli. mam ernaast of even weg.

Iets aan de telefoon gekoppeld dat bedoeld was om water in bier te veranderen, maar dat helaas alleen maar knerpte en jankte. En een beetje stemmen na kon doen. 

"Ad, hartstikke leuk gedaan!" zei Gregor.

"Ad, hartstikke (fwiet) leuk gedaan," zei, met Gregors eigen stem, de telefoon terug. Hij leerde snel.

Zijn schrik was over. Die Ad! Die had daar toch echt iets interessants. 

"Zeg eens iets anders. Iets wat ik niet voorgezegd heb."

Dat deed de telefoon, maar niet zoals Gregor het bedoelde. Ineens viel het welbekende, prehistorische antwoordapparaat in. Dat werkte nog met een bandje.

"U hoort het antwoordapparaat van de familie Sluiter." De stem van zijn moeder, met ruis. "Op dit moment kan er niemand aan de telefoon komen. Wilt u .."

Achter zijn rug gingen de voordeur en die van het halletje open. 

"Ha, Grigori! 'Eb jij al kedaan jouw mami belli?"

Ad.

 

"Ze is niet thuis," bromde Gregor. "Was er iets bijzonders? Wanneer heeft ze gebeld?"

"Net voor mijn werk erop zat. Even na vijven, klonk heel gewoon. Volgens mij wilde ze alleen maar even met je kletsen. Moederhart, weet je wel, ien moeder'art, tat is chosa aparte! Molto aparte!"

"Hou op met je nep-italiaans. We weten onderhand wel dat je met kerst en nieuw in Florence zit."

"Florence! Die m'opeens uw tal van tinnen..." kraaide Ad, en ging een bokbier uit de kelder halen; het was er weer: het was elf november en om half zes donker.

Stijn kwam thuis en ze aten pasta en spraken novo-italianio. Gregor zei niets over de rare geluiden en de stem. 

Na het eten ging Ad naar een vergadering in Zomerlust. Gregor belde zijn mammie nog eens. Ze moest nu wel thuis zijn.

Hij hoorde een naargeestig geluid tussen sissen en smakken in. 

Zijn nekharen gingen overeind staan. Stijn zat ernaast en zag aan zijn gezicht dat er iets mis was.

"Mam! Met Gregor, ben je daar?" vroeg Gregor aarzelend.

"Ben je daar (pfie) Grigor?" 

Het was de stem van zijn moeder! Perfekt nagedaan.

"Op dit moment.. hoor je me. Wil je (sssjiii) komen, Grigor? Gauw komen, Grigor? Gauw komen, Grigor?"

Bleek gaf Gregor de hoorn aan Stijn.

Die luisterde. Eerst grinnikte hij. Toen verstrakte zijn gezicht.

"We moeten er meteen naar toe," zei hij bezorgd. "Ze kan je naam niet eens meer normaal uitspreken."

 

Het was ongeveer vijfentwintig minuten fietsen en ze deden er ondanks regen en duisternis achttien over. 

Er scheen een merkwaardig, rossig licht door de gesloten gordijnen heen, en er was iets mis met het dak. In de grauwzwarte nacht konden ze niet goed zien wát. 

Ze struikelden over kapotte dakpannen. De poort opzij was open.

Hijgend zetten ze hun fietsen tegen de muur en probeerden de deur van de bijkeuken; ook die was open.

Ze gingen naar binnen. Ze waren op hun hoede.

In de bijkeuken was niemand, in de keuken ook niet. 

Binnen was het doodstil, maar een smalle streep rossig licht drong onder de kamerdeur door. Voorzichtig openden ze de deur op een kier.

Ze schreeuwden van schrik en vluchtten, maar ver kwamen ze niet. Uit het toilet in de bijkeuken kwam een tweede figuur tevoorschijn en versperde hen de weg.

 

 

2.

 

Nicci had de gave van dromen. Dromend kwam ze een heleboel dingen te weten waar anderen jaren op moesten studeren, of die je op geen enkele andere manier te weten kon komen. 

Die nacht droomde ze van haar vrienden Gregor, Stijn en van een Rode Reus. 

Wat later in de droom was de Rode Reus een verre ster waar ze dringend behoefte hadden aan vers mensenvlees.

Nicci kende in haar dromen geen angst. 

Nachtmerries vond ze prachtig.

Ze droomde dat Stijn, Gregor en trouwens ook Gregors moeder in kleine bloederige brokjes door het heelal werden geschoten in de richting van de Rode Reus.

Ze vond dat wel een beetje sneu voor ze. Ook in een droom kon je die brokjes niet meer zo gemakkelijk aan elkaar passen. 

Zeker niet op die afstand; in haar droom waren Gregors moeder, Gregor en Stijn reddeloos verloren, zeker toen de brokjes opgegeten werden door wezens met angstaanjagende gezichten.

Als het geen nachtmerrie was geweest was ze er zeker bang van geworden. 

Het waren gezichten met lange, gestreepte snuiten en met overal rimpels en wenkbrauwen, lippen, hoektanden, oogkassen, en neusgaten zo groot als walnoten. 

En kleuren! Fel rood en grijsblauw, en hardgeel bij de ogen en de oren. Aan zulke gezichten was heel wat te zien.

Ze griezelde er plezierig van. Even later werd ze wakker en rilde prettig nog wat na om wat ze zich ervan herinnerde.

 

Maar ze schrok, gewoon en zonder enig plezier, toen de Stijns grote broer, Ad, al in de vroege ochtend op haar schermpje verscheen met een onheilsboodschap. 

Hij zag grauw van zorg. De drie mensen waar ze van gedroomd had, waren verdwenen. De politie was bij hem om hem op te halen, een misdrijf werd gevreesd, meer lieten ze niet los. Als ze vlug was kon ze mee. 

Ad en Stijn woonden maar drie straten bij haar vandaan en Nicci was er al, schots en scheef gekleed, toen Ad nog met haar geschrokken ouders praatte (Bel Ad maar, die legt het wel uit!). 

Ze dacht nog niet direct aan haar droom.  Normaal gesproken waren haar dromen iets om aan te puzzelen, ze namen omwegjes of ze waren in delen en voor later. 

Maar toen ze de onrustige ogen van de politievrouw zag, en even later die van de agent in de wagen, toen kwam ineens haar droom terug. Ze zag tanden en woeste kleuren voor zich zolang als de rit duurde naar Gregor thuis: het huis van de familie Sluiter, dat in een groepje bomen aan de Looienhoek stond, even buiten Riel.

Er lag een politiekordon omheen alsof er gif en explosieven lagen. Toegestroomde buren zeiden dat er een Ufo in het huis was geland en weer was opgestegen. 

Gisteravond toen het al donker was en toen het zo regende. Ze hadden het niet gemerkt, maar achteraf dit en dat en van alles wat, en lichtschijnsels door de gordijnen. 

Het zou kunnen: het dak lag in stukken en brokken naast het huis, maar de muren stonden overeind en de meeste ruiten waren heel. Nicci werd wit om haar neus. 

Maar de politie sprak nog steeds alleen van verdwijning onder verdachte omstandigheden; mogelijk gijzeling. Er waren twee natte jeks gevonden met in een ervan de OV-kaart van Stijn. 

Herkenden Ad en Nicci de jeks? Oh ja, zeker...

 

Ad wilde het huis in maar hij mocht niet, ook al lag het onderzoek daar stil; er waren metingen gedaan, dingen meegenomen, de rest was afgedekt met oranje afdekplastic. Het was er min of meer veilig: er kon niets meer omlaag komen wat al niet was ingestort, maar niemand mocht binnen. 

Uit bezorgdheid om zijn broertje Stijn duwde Ad erg tegen de agenten aan, zodat hij in een busje werd gezet om te kalmeren. Nicci pakte het anders aan; ze zocht de bevelvoerende politieman op en ging huilen; ze was zo overstuur dat dat niet moeilijk was.

Hij was een reusachtige man die Mook heette.

"Ga weg, meisje. Je vrienden komen wel weer boven water."

"M..maar.."

"Maar wat?"

"Mijn dagboek ligt binnen."

Mook trok een wenkbrauw op. 

"Handgeschreven?"

En Nicci wist genoeg. 

Die grote agent had zelf een dochter van haar leeftijd. Facebook en twitter hadden een onverwacht neveneffect: de dagboeken waren weer helemaal in. Je é"chte geheimen, handgeschreven.

"Ja en daar staat alles in."

"Je weet waar het ligt?"

"Eh... niet precies. Het zit in mijn nitro."

"Nitro. wacht even." Hij belde de forensische. "Hebben jullie daar een rugzakje? ... Nee dus? Bedankt."

Mook wist hoe belangrijk handgeschreven dagboeken waren, en ook dat een nitro een rugzakje was. 

"Smolders! Ga even met de jongedame mee naar binnen. De Ufo is toch allang weg." 

Hij grijnsde tegen iemand van de pers die in de buurt stond. 

"Grapje! Eh, Smolders! Laat ze nergens aanzitten, jij pakt zelf dat rugzakje op als jullie het vinden. Handschoenen."

Het huis was van binnen een ruïne. 

Alle plafonds waren omlaag gekomen met bedden en kasten en al wat erop gestaan had; en doordat ook het dak ontbrak lag alles in de regen, want er viel weer eens een bui.

Nicci snuffelde overal rond waar Smolders haar maar liet, maar ze werd er niets wijzer van. 

Stijn en Gregor hadden geen kans gezien om een teken achter te laten dat misschien alleen hun vrienden zouden herkennen; of het lag onder het puin of onder de lappen plastic. 

Maar in de ruimte tussen de keuken en de bijkeuken vond Nicci een roodachtig, onregelmatig gevormd ding ter grootte van een kers. 

Vreemd dat de politie het niet gezien had, of het had laten liggen.

Toen ze het achter de rug van agent Smolders opraapte, was het onverwacht zwaar. Ze onderdrukte een gil toen het in haar hand spartelde als een meikever die weg wilde lopen, maar het had geen pootjes. 

Gelukkig ook geen tandjes en geen angel. Ze stopte het ding in een zak van haar jek en ritste die dicht.

Mook was wantrouwend toen ze weer buiten kwam, maar Nicci had daarop gerekend. Ze had agent Smolders ingeweekt en die getuigde dat ze nergens aan had gezeten. 

Ze mocht gaan. Ad was intussen gekalmeerd en had koffie en een broodje met iemand van een hulpdienst. 

Een ander aardig iemand bracht Nicci terug naar huis en praatte met haar ouders. Er werd afgesproken dat de hoop niet werd opgegeven en dat alles goed kwam.

 

 

3.

Onderweg naar huis had haar phone al gebiept: tweet van Annelies. Uitgerekend zij natuurlijk. 

"Hee is Stijn met een Ufo mee? Gaaf! Wie weet er meer van, laat ff weten."

"Ze sturen het al rond," zei Nicci treurig toen ze het aan haar vader liet zien, "die stomme koe vindt het nog leuk ook."

"Zet dat ding uit," zei haar papa. "Helemaal uit en je gaat niet naar school, dat wordt alleen maar een hoop sensatie. Kop op meid, komt allemaal goed."

Ze kreeg een verwenontbijt en mam bleef nog een uur langer thuis van haar werk. Pas daarna kon Nicci naar haar vondst omkijken.

Ze pakte haar jek en wist meteen al dat er iets met het ding gebeurd was. Er zat een hele bobbel in de zak. Op haar kamer ritste ze hem open.

Het rode ding spartelde niet meer, maar het was zo groot geworden als een aardappel. 

Ze begon te begrijpen waarom de politiemensen het eerder op de dag niet hadden opgemerkt, toen ze Gregors huis naplozen op sporen en vingerafdrukken: het ding was toen waarschijnlijk nog onzichtbaar klein geweest.

 

's Middags werd ze er een beetje bang van: het was al zo groot als een babyhoofdje en nu bewoog het weer, en niet zo'n beetje. 

Het hobbelde en bobbelde en lag geen moment stil op de dubbelgevouwen handdoek op haar bed.

Nicci had nu wel een idee van wat het was.

"Jij bent een raar soort ei," zei ze terwijl ze haar moed bij elkaar raapte en de onregelmatige rode bol met de handdoek eromheen oppakte. Zwaar. Ze legde het ding in het nog lege terrarium waar haar vader enge diertjes in wilde doen, voor haar verjaardag. En voor zijn eigen plezier; ze had het niet van vreemden. 

"Wie weet wat er uit jou komt, raar ei. Misschien kan ik je maar beter doodmaken op de een of andere manier. Eigenlijk moet ik je natuurlijk aan de politie geven."

Ze dacht daar even over na.

"Maar dan zie ik nooit meer iets van je. Griezel!" Ze rilde aangenaam. "Misschien kan ik iets heel anders met je doen. 

Want die van jouw soort hebben Gregor en Stijn en Gregors moeder ontvoerd. Misschien kan ik je ruilen. Maar hou asjeblief op met groeien zeg." 

Ze legde de zware kap op het terrarium en bond voor alle zekerheid een dik touw om alles heen. 

Een goed uur later kwam het ei uit.

 

Het was feitelijk geen ei, maar een groeisel.

Het had geen schaal die openbrak. Het ding zelf begon te verkleuren, te veranderen van vorm, en er kwamen uitstulpingen uit. 

Het was doodeng om te zien.

Daarom keek Nicci gefascineerd toe. 

Bijna de helft van de rode klont werd een hoofd; uit het andere, iets grotere deel groeiden armen en benen.

"Of zijn het allemaal maar poten?" vroeg Nicci zich halfluid af. "Hij krijgt geen staart. Hij is er anders eh... beestje genoeg voor."

Het werd een soort baby, maar dan een huiveringwekkend soort. Een luguber klein beestje. Een gedrocht. Hij paste precies in het terrarium; alsof hij in een couveuse in het ziekenhuis lag. 

De kleur van zijn huid was gaandeweg in blauwgrijs veranderd, maar zijn nekje en de zijkanten van zijn hoofd waren nog steeds karmijnrood.

Hij was ongeveer zo groot als een mensenbaby en had ook ongeveer die vorm: twee armpjes, twee beentjes. Alleen zaten de beentjes niet zozeer ónder zijn lijfje, maar staken er aan de zijkant uit. 

De knieën zagen er dik en sterk uit, en draaiden anders dan mensenknieën.

"Jij gaat een rare manier van lopen krijgen, jongetje," zei Nicci tegen hem. "Of springen."

Het was absoluut een jongetje, dat zag ze wel. Hij leek haar te horen. De beweeglijke, grote, felgele oren namen een stand in haar richting aan.

Daarna draaide hij haar zijn gezichtje toe en lachte.

Ze wist zéker dat het lachen was.

Zijn lange, blauwgroene snuit met felle rode lengtelijnen erop rimpelde als een rubbermasker. Zijn groene lipjes krulden zich op, en hij maakte een prettig krrr-geluidje. De grote neusgaten gingen eventjes helemaal dicht en tegelijk openden zich de merkwaardige, gele, bolronde oogleden op een kier. 

Nicci zag voor het eerst iets van de gitzwarte diepte van zijn ogen. Ze was er op slag verliefd op.

De handjes maakten onbeholpen bewegingen met hun twee duimpjes elk, en met hun drie lange vingertjes daartussen.

Nicci maakte het touw los, tilde de kap van het terrarium af, en haalde het wezentje eruit.

Ze wiegde hem in haar armen. Het was háar Baby.

 

Ze legde hem in een hoekje van haar bed. Hij wurmde wat tot hij op zijn zij lag, met zijn vreemde beentjes hoog opgetrokken, en bewoog niet meer. Alleen zijn grote neusgaten gingen in een regelmatig tempo nog wat verder open en dan weer terug. Hij ademde; de aardse lucht scheen hem goed te bekomen

.Nicci stopte hem lekker warm in. Hij maakte een hoog, krassend geluidje dat tevreden klonk.

"Jij gaat fijn slapen hé? Ik heb gekeken op mijn tablet. Je lijkt nog het meeste op een bepaald soort aap, een mandril, maar die zijn lelijker. Vind ik," fluisterde Nicci. "Je slaapt al haast, zie ik. Wees maar niet bang dat er iemand anders binnenkomt dan ik. Mijn vader en moeder werken allebei, en ik heb geen broertjes of zusjes.

Heb je geen honger, of dorst, Baby? Ik zal melk halen, misschien lust je dat wel, net als een gewone baby.

En hier heb je wat gezelschap."

Ze legde haar grote oude beer van toen ze klein was, plus haar 'griezels' die ze twee jaar geleden nog gekregen had, naast en een beetje over Baby. 

De 'griezels' zagen er onnozel en kinderachtig uit, bij hem vergeleken. Maar mocht er iemand onverwacht de kamer binnenlopen, dan dacht die misschien dat Baby gewoon bij de verzameling hoorde.

Zolang hij niet bewoog. Nicci schoof het gordijn half dicht en ging inkopen doen.

 

Midden in de supermarkt kreeg ze de schrik te pakken. Als Baby nu eens uit bed viel? Of rondkroop door het huis? Of als hij weer zo krankzinnig hard was gaan groeien?

Of als zijn ouders eens uit de ruimte waren gekomen om hem op te halen?

Ze kocht een zuigfles en een groot blik poedermelk voor baby's. Dat heette 'zuigelingenmelk'. Ze aarzelde bij de pampers; maar nee, die dingen pasten van geen kanten bij Baby z'n lijfje. 

En haar geld was op. Het blik zuigelingenmelk was hartstikke duur. 

Ze haastte zich naar huis. Baby lag nog rustig te slapen zoals ze hem had achtergelaten, alleen had hij in bed gekeuteld.

Kleine, droge, haast witte keuteltjes die geen vlekken hadden gemaakt in het laken, en die er helemaal niet vies uitzagen. Maar stinken deden ze wel.

Nicci ruimde ze op en maakte van een kleine handdoek en spelden toch een soort luier voor hem. Daarna maakte ze met het poeder en met water een flesje handwarme babymelk aan.

Baby dronk het gretig. Alleen schrok Nicci wel even van de rij scherpgepunte tanden in zijn mondje.

Van de plastic speen van het zuigflesje bleef niets over, maar ze had er gelukkig een stel in reserve. 

Ze aaide over de paarsige kam van haren die van achter op zijn hoofdje tot in zijn nekje liep. Ze zagen er woest uit maar waren zo zacht als dons. 

Hij deed een knerpje en sliep alweer.

 

4.

 

Drie dagen later, op een vrijdag, vielen er hele stukken van de wereld uit. Eerst een groot aantal eilanden. 's Nachts was alles nog normaal, maar om vijf uur in de ochtend, lokale tijd, vielen alle verbindingen met hen weg. 

Radio- en tv-zenders verdwenen, niemand nam de telefoon op, geen tweet of sms kwam aan, en ze bleven weg van het internet, van email, skype, facebook, twitter, linkedin en wat al niet, en in de cloud zat enkel nog oud nieuws. 

Het was alsof iedereen er in bed was gebleven met alle lichten uit en alle batterijen leeg.

Zo ging het met Aruba, Madagascar en Mindanao en met honderden eilanden over de hele wereld, waaronder Ameland. Schepen en vliegtuigen die er in het eerste uur van verwarring nog aankwamen - de communicatie met de buitenwereld én met havenmeesters en verkeerstorens schijnbaar wonderwel intact - zwegen binnen enkele minuten na aankomst alsof ze door de driehoek van Bermuda waren verzwolgen. 

Aan de communicatiesatellieten lag het niet: rondom de hele planeet deden die feilloos hun werk, ook de ouwetjes, zelfs beter dan gewoonlijk; behalve van en naar de getroffen eilanden. 

En de observatiesatellieten, de SPOT, de Terra, de Cartosat en al die andere, en ook de militaire tuigen, wat zagen die gebeuren, daar op die zwijgende eilanden? Niets bijzonders: de gewone bedrijvigheid van zes, zeven, acht uur 's morgens. 

Maar er ontbraken details: de binnengelopen schepen bijvoorbeeld. Nog even werd het achtergehouden, maar toen lekte het nieuws uit en zaaide verbijstering: de beelden waren identiek met die van precies vierentwintig uur geleden.

 

Grotere naties zonden er marineschepen, verkennings- en gevechtsvliegtuigen, drones en, driest en vertwijfeld, manschappen heen. 

De akties verliepen chaotisch en rampzalig. Wie aanlegde, landde, voet aan wal zette, die verdween. Ook dingen die te laag vlogen; maar van heel grote hoogte kreeg men ongehinderd heldere beelden: lege velden en straten, niets menselijks dat bewoog of zich zelfs maar vertoonde. Waar was iedereen?

Éen enkele videoverbinding was er die vanaf de grond urenlang, live, bleef functioneren: in Ambatondrazaka stond een camera op een statief. 

Hoe kwam die daar, diep in het binnenland, een wrange grap? Hij toonde een stofweg waar honden lagen te slapen in de schaduw en waar laat in de ochtend een klein groepje zwartkopmaki's afdaalde uit de bomen om lychees te roven uit een mand die onbeheerd op een veranda stond.

 

De honden keken op maar blaften niet eens. Geeuwden, sliepen verder.

 

Regeringen verklaarden dat er niets ernstigs aan de hand kon zijn. Terroristen waren niet tot iets dergelijks in staat; onze (alles heette plotseling: 'onze') uiterste nauwkeurige waarnemingen van de ruimte rondom onze aarde toonden niets bijzonders - en ze waren niet, nee níet, van vierentwintig uur geleden.

Tijdlussen. Anomalieën. Singulariteiten. Er werd volop met indrukwekkende woorden gegooid van het soort dat niets verklaarde.

Zodoende begreep iedereen dat er zich een vreemde en rampzalige gebeurtenis voltrok. 

Veel mensen gingen vurig bidden en zeiden dat het de Hand van God was, maar de meesten, vooral in Riel, dachten toch aan wezens van een andere planeet en daar hadden ze gelijk in.

Nicci wist dat. Peinzend staarde ze naar Baby, die net had gegeten en was gewassen. Hij was zo lief. 

Hij kroop 's nachts tegen haar aan met zijn gekke snoetje vol tanden, en sloeg zijn slungelige dunne armen om haar heen, en sliep als een roosje in haar armen. Nicci droomde rustige dromen van mensen die roerloos in hun vakken lagen, rij naast rij. 

's Morgens begon Baby al vroeg te trappelen met zijn gekke beentjes, en dan werd zij wakker en dan lachten ze tegen elkaar. 

Zijn oogjes konden al sinds de tweede dag open. Ze waren prachtig, prachtig zwart.

"Het zijn jullie, hé?" mopperde Nicci tegen Baby, die haar met zijn prachtige ogen aankeek en met zijn armpjes zwaaide 

Hij groeide wel hard, maar niet zo hard dat ze ervan schrok. "Het zijn jouw mammie en pappie en hun volk, dat de Aarde wil veroveren. Moet ik dat leuk vinden? 

Wat zijn jullie allemaal aan het doen daar op Ameland en overal? En wat hebben jullie met Gregor en Stijn gedaan en met Gregor z'n moeder?"

Hij lachte zijn gekke lachje en maakte blikkerige geluidjes; Nicci kende die. Hij lag te kraaien van plezier. 

Hij was zo lief, zo lief.

Het ging nog steeds goed. 

Haar vader en moeder hadden niets in de gaten; Nicci's kamer was háar kamer, en daar hadden zíj niet rond te spioneren, zeiden ze altijd. Dat was al zo sinds Nicci tien was geworden, anderhalf jaar geleden.

En Baby was een hele makkelijke baby. Hij huilde nooit, en hij maakte niets vies of kapot. Hij at goed. Hij had altijd goede zin. Als Nicci naar school ging, sliep hij, en als ze terugkwam sliep hij nog. 

Of soms was hij wakker, en dan zat hij overeind op zijn slaapplekje in het bed, met de deken nog om zich heen. Als een klein indiaantje zat ie nieuwsgierig rond te kijken.

En dan kwam Nicci binnen, en dan lachte hij blij naar haar met zijn lange gekke snuitsnoetje. En deed weer een geluidje na. Hij kon heel goed geluidjes nadoen.

Soms zat Nicci bij hem, en dan klonk ineens de deurbel; maar dan zachtjes naast haar en met een knerpje in het midden dat er niet bij hoorde. 

Was Baby. Deed de deurbel na. 

 

 

5.

 

Nicci moest haar ouders weer eens op gaan zoeken, want ze had al veel te lang 'huiswerk gemaakt'. Straks kregen pap en mam nog medelijden met haar en belden de school.

Ze gaf Baby een laatste knuffeltje en ging naar beneden. 

Ze had zich geen zorgen hoeven maken: haar ouders hadden wel wat anders aan hun hoofd dan het huiswerk van Nicci.

Verbeten staarden ze naar de televisie. 

Van normale programma's kon je niet meer spreken: op 1 volgde het ene extra journaal het andere op, totdat men overging op continue verslaggeving. Enkele commerciële zenders waren daar al mee bezig. 

België Éen ook, men was daar openhartiger: angst en machteloosheid heersten overal en dat werd getoond. Ronduit werd er gezegd: de mogelijkheid dat bepaalde naties of terreurorganisaties verantwoordelijk waren voor wat er allemaal gebeurde, was nihil. 

Het kwam van buiten.

Want het regende nieuwe rampberichten. In Nederland waren alle waddeneilanden uitgevallen; in Duitsland net zo. De schotse Hebriden ook, en het meeste van Indonesië, en ga zo maar door.

Maar het ging nu niet alleen meer om eilanden. Met grote stukken van Rusland, Brazilië en Canada was de verbinding verbroken. 

Nog terwijl ze keken - Nicci ook, met een hart vol angst en berouw - ging het kontakt verloren met Egypte. En Nepal. Floeps, weg. En toen met het Iberisch schiereiland: Spanje en Portugal, floeps, weg.

"Net de landen waar we op vakantie willen!" foeterde Nicci's vader. "Het is net wat ze op de belg zeggen, een invasie uit de ruimte! En wanneer doen we iets terug?"

Op andere netten ging het daarover: regeringsleiders, wetenschappers, militairen, iedereen was in zichtbare radeloosheid met elkaar in gesprek, en gaf verklaringen uit over snelle gezamenlijke akties die werden voorbereid. Maar wat en tegen wie?

 

Nicci huilde stilletjes. Haar lieve mama en haar lieve papa, ze merkten het. Ze trokken haar tussen hen in op de bank met van elk een arm om haar heen.

Maar ze wisten het niet. Dat zij, zij een verraadster was!

Zij kende de vijand, ze had hem gezien in haar droom; en zag Baby er niet precies, precíes zo uit? 

"Moet je daar zien! Na al die tijd komen ze met filmopnames die vanuit de satellieten gemaakt zijn," mopperde mam. "Die hadden ze een halve week geleden ook al. We worden belazerd door onze eigen regeringen!"

Op tv kwamen filmbeelden die gemaakt waren door een satelliet boven Madagascar. Vanuit de ruimte keek men omlaag naar een stofweg in Ambatondrazaka. Er slofte een hond van de ene schaduwplek naar de andere, en er was snel wat beweging tussen bomen en een houten huis met een veranda: maki's op rooftocht. 

"Precies, we worden belazerd Anja, net wat je zegt," brieste pap. "'Koortsachtig overleg van de militaire en de wetenschappelijke top van heel de wereld'. Laat me niet lachen, haha. Wanneer doen we dan eindelijk iets terug?"

"We kunnen niets terug doen, want we hebben niets tegen ze in te brengen," zei Nicci treurig, maar ze werd niet gehoord.

Ze was woedend op Baby. Hij had haar helemaal ingepalmd.

Ze zou alles, alles voor hem doen.

 

 

6.

 

Een dag later deden de landen van de wereld die nog over waren, iets terug.

In de ruimte, op zesduizend kilometer van de Aarde, werd plotseling een grote onbekende satelliet gezien, die er daarnet nog niet was. De grote naties lanceerden in totaal een half dozijn raketten met kernkoppen, speciaal bedoeld voor ruimtedoelen; ze wisten van elkaar niet dat ze die hadden.

Drie ervan troffen het vreemde station.

Op tv zag men keer op keer, in alle talen, de felle flitsen in het duister. Dan beelden vanuit satellieten: de vijandige satelliet na de eerste kernbom, nog onbegrijpelijk intact, na de tweede inslag, een hoop schroot, na de derde: een wolk ruimtedamp. 

En hoewel het maar een onbemande technische post van de Khlee's was, die er was vernietigd, begon op dat moment de oorlog.

De Khlee kwamen openlijk tevoorschijn en de Aarde had geen schijn van kans.

 

"De Oorlog, de jacht. Gewaardeerde prooi en vijand!

De vloot manoeuvreert voor de landing, de harten kloppen krachtig.

Wij zijn de Khlee. Wij komen en gaan waar wij willen.

Wij hebben jullie een naam gegeven: die naam is: 'Geengezichten'."

 

Het monster sprak rustig en ritmisch. De toon was haast vriendelijk; zijn ...gezicht? paste er slecht bij.

Zijn nederlands was foutloos en niet onwelluidend. Wel zat er tussen de woorden die hij uitsprak af en toe een sisklank, een knarsend geluid, een fluittoon. 

De lange, hardblauwe snuit - met de rode strepen, de felrode neus en de dunne groene lippen - grijnsde. 

Omringd door geel en blauw glansde het gitzwarte zwart van de ogen van de Khlee.

Zijn enorme gele oren bewogen lui en trilden van een ingehouden genot. Zijn vele tanden blikkerden.

Geen wonder dat zo iemand aan de mensen van de Aarde de naam 'Geengezichten' gaf.

 

"Wij zijn de Khlee, wij zijn honderdzestig miljard hongerige monden," zo ging het lugubere wezen verder; koel, niet bars, en de onaangename bijgeluiden werden minder: al doende leerde hij bij.

"De jacht, de oorlog! De hoge lusten drijven ons,

de goede zaak dwingt ons. Geengezichten!"

Het klonk als declameren, de manier waarop hij sprak.

"Jullie bewonen de planeet onmatig, Geengezichten!"

 

Laat op die avond, om 23 uur UTC+1, was de Khlee plotseling in genadeloos HD op alle tv-schermen en -netten verschenen; in Nederland en Vlaanderen sprak hij nederlands. 

De talenknobbel der Khlee was indrukwekkend: want op hetzelfde moment sprak een van hen engels in New York - waar het 5 uur 's middags - en een ander even moeiteloos mandarijn op vele mediakanalen van China - waar het zes uur in de ochtend was van de volgende dag. Tegelijk drongen de Khlee in honderden talen door tot in alle hoeken van het internet als een kwaadaardige, onstuitbare pop-up op computers, i- en smartphones, pods en tablets.

De uitzendingen waren simultaan, en men zou haast denken dat het een en dezelfde Khlee was die veel tongen tegelijk sprak. Maar de schaarse knappe koppen die daar nog zin in hadden, vergeleken wat later de opnamen en zagen onderscheid; zowel in het blauw van de snuiten, als in de deuken van de oude harnassen waarin de Khlee zich vertoonden en de helmen waaromheen hun klauwen rustten.

De harnassen waren aards! En de helmen waren franse helmen uit de eerste wereldoorlog! De conclusie lag voor de hand: de Khlee hadden gevoel voor ceremonie, en nog meer voor spot en zwarte humor...

Maar de boodschap was overal dezelfde.

 

"Wij zijn de Khlee. Wij komen niet in vrede. Wij jagen.

We onderhandelen niet en sluiten geen bestanden. Wij nemen.

Wij jagen weidelijk, we vechten met gelijke wapens waar dat kan."

Even verscheen zijn andere klauw in beeld - drie vingers, twee duimen -  en tikte ongeduldig op de helm.

"Ons bloed bruist, onze honger groeit, de heldendood lokt.

Maar onze eer vraagt zelfbeheersing, onze tradities eisen:

geengezichten, kies! Wij zijn de Khlee. Wij houden woord.

Oorlog of overgave. Dat laatste is: totale onderwerping.

Slapen is verrukkelijk."

Even was er een beeld van een grote hal, waar lange rijen mensen lagen, bloot, gezond, slapend onder doorzichtige deksels.

Op het vervaarlijke gezicht van de Khlee verscheen iets wat een glimlach moest zijn.

"Wat een lekkernijen..." murmelde hij sissend. Zijn tanden blikkerden.

"Alleen een álgemene overgave telt," zei hij, plotseling zakelijk en op verveelde toon, "dus praat erover.

Je krijgt nu het gebruik terug van je communicatiemiddelen. Die het al een tijdlang beter doen dan jullie gewend zijn, hoe zou dat nu komen...?

Wees snel want er is geen bestand, en wij kennen geen geduld.

De jacht, de oorlog! Wij verheugen ons!"

Op dit punt gekomen verdween hij als het ware in een zwarte flits, over de hele wereld.

 

Alleen in Nederland en Vlaanderen bleef hij en sprak verder. De Khlee wisten waar ze zijn moesten, maar niet precies.

"Tot slot heb ik een boodschap voor éen van jullie," zei de Khlee.

Pap en mam zaten, verstijfd net als zowat de hele mensheid, op de bank bij de tv. Nicci zat op haar vaste makkelijke stoel aan de kant van de hal.

"Een van jullie verzorgt een pasgeboren Khlee.

Een boorling in de knop, vermist bij aktie.

Een halsmisdaad! Naar oud en passend ritueel bestraft.

Maar de kleine Khlee is opgewekt en gezond; we hebben een gevoelscontact.

Geengezicht, die zo goed voor hem zorgt, we roepen je."

Was het toeval, dat zijn wilde, gitzwarte ogen op Nicci waren gericht? 

 

 

7.

 

"Geengezicht, we roepen je. 

Neem je telefonisch apparaatje en kies het nummer dat nu zichtbaar wordt. 

Doe het NU en WAT ER OOK VAN KOMT! En oh..." de Khlee leek geamuseerd, "...wanbellers worden bestraft. We traceren alles." 

 

Als bedwelmd haalde Nicci haar phone uit de zijzak van haar broek en toetste het nummer in. 'NU'.

Het nummer had maar vier cijfers. 4793. Ze deden zomaar wat, die Khlee, het maakte hen niets uit.

"Ik ben.. Nicci," zei Nicci. Pap en mam keken om in ongeloof, dan ontzetting.

Er was geen ringtoon gegaan of niets. Maar Nicci voelde meteen na het kiezen van het nummer dat er iemand luisterde aan de andere kant van de lijn.

"Ik... zorg voor Baby. Het gaat heel goed met hem."

De stem die antwoord gaf, klonk als een prachtig lied. 

"We zijn je daar heel dankbaar voor, geengezicht Nicci," zei de stem zacht en vriendelijk. "We zullen je grootmoedig belonen. Wij zijn de Khlee; wij houden woord."

 

Papa en mama sprongen op haar af.

Plotseling waren ze vijanden. Nicci's hart brak.

Maar ze moest ontsnappen. Ze moest Baby redden.

Ze dook weg van de grijpende handen van haar vader. Ze was al door de deur naar de hal en smeet die achter zich dicht. Een kreet van pijn. 

Ze rende de trap op, en haar kamer in. Ze draaide de deur achter zich op slot en schoof haar bed ervoor.

'WAT ER OOK VAN KOMT'.

Baby kraaide van plezier. De blikkerige geluidjes maakten haar verschrikkelijk blij en verschrikkelijk bedroefd tegelijk.

Ze huilde. "We zijn niet hetzelfde," snikte ze, en wiegde hem in haar armen. Hij werd al zwaar. 

Haar vader en moeder beukten op de deur en riepen en smeekten. 

 

Nicci's kamer lag aan de achterkant.

Het was de mooiste kamer van het huis. Kleiner, maar leuker dan de slaapkamer van haar ouders. Er zat zelfs een balkonnetje aan.

Met Baby in haar armen vluchtte Nicci het balkonnetje op. 

"Kom ons dan halen, stomme Khlee," smeekte ze. Radeloos keek ze omhoog. De wolken joegen langs de hemel. "Kom mij en Baby halen, en laat de Aarde asjeblief met rust."

Het bonken op haar deur was opgehouden. Alles was stil. Voor een korte minuut leek het of Nicci en Baby gewoon van een droog moment in een wilde novembernacht aan het genieten waren.

Maar Nicci begreep heus wel hoe het zat. Ze had de achterdeur gehoord; dus nu stond haar vader beneden en hield de wacht onder haar balkonnetje, voor het geval dat Nicci zou proberen om langs die kant te ontsnappen. En hierboven voor haar kamerdeur stond haar moeder. 

Er begonnen geluiden te klinken die van ver weg kwamen, en die kwamen allemaal naar haar en Baby toe.

Politiesirenes. Van drie kanten. En een zwaar, grommend, zwiepend geluid in de lucht. Daar naderde een helikopter. 

Ze zag hem van achter het grote flatgebouw aan de rechterkant tevoorschijn draaien: een zwart monster in de lucht, nog zwarter dan de nachtelijke hemel waar het tegen afstak.

 
 

Hij naderde snel. Het was er niet een van de politie, maar een grote van het leger. 

In een paar sekonden was hij boven haar, en verduisterde de nacht. Door het brullen van de motor heen weerklonk er een vrouwenstem uit een luidspreker, en die riep haar naam.

"Nicci! Nicci, luister naar ons."

De stem klonk te gespannen om vriendelijk te zijn.

"Nicci, het wezen waar jij voor zorgt is een jonge Khlee. Een Khlee!

Hij is levensgevaarlijk! Hij zal je vermoorden zo gauw als hij groot en sterk genoeg is.

De Khlee zijn monsters! Ze zijn bezig onze Aarde te veroveren.

Nicci! Dadelijk doen we de schijnwerper aan, en dan komen er enkele soldaten omlaag naar waar jij bent, om de Khlee-baby op te halen. 

Verzet je niet. We zullen hem goed behandelen.

Nicci, denk er toch aan: de Khlee zijn menseneters!"

Een schijnwerper onder aan de helikopter flitste aan. Baby wrong en spartelde in haar armen en draaide zijn snoet naar het licht; hij grauwde en zijn tandjes blikkerden.

"Baby, Baby, niet doen," fluisterde Nicci. 

Ze keek naar de vele tanden. Wat hebben jullie met Gregor en Stijn gedaan, dacht ze. Ze trilde over haar hele lijf. 

"Baby, niet doen."

Hij luisterde. Hij hield op met grauwen en keek haar aan, en lachte tegen haar. Hij hield van haar. Hij vertrouwde haar.

Tegen het felle licht van de schijnwerper inkijkend, zag Nicci een paar donkere gestalten afdalen aan iets van lijnen of touwladders.

Ze vluchtte met Baby terug naar binnen.

 

 

8.

 

Zelfs voor de Khlee was de redding van Baby en van Nicci een riskante zaak. 

Hun ruimtesloep werd hoog in de atmosfeer al opgewacht en aangevallen door gevechtsvliegtuigen, en met honderden raketten beschoten. De systemen van de Khlee draaiden op het randje van hun kunnen om al die hinderlijke dingen tijdig uit de lucht te branden. 

Een paar keer waren ze haast te laat, en éenmaal werd de ruimtesloep geraakt. Er was schade, en een van de Khlee raakte gewond: hij brak zijn beenkap en enkele van zijn riblatten.

Zoiets vergaven de Khlee je niet. Furieus schoten ze nu met hun ruimtekanonnen om zich heen, en ze brandden zich een weg omlaag. Tot op de grond werd alles om hen heen door vuur verteerd. Als Nicci nog buiten was geweest, had ze gezien hoe zomaar ineens alle huizen en gebouwen in de buurt in brand vlogen.

Nu zag ze het niet, maar ze rook het en ze hoorde het. Vlammen loeiden en de mensen gilden.

Ze drukte haar handen tegen haar oren en ze keek naar Baby die ze op haar bed had neergelegd.

 

Er was een felle lichtflits en het geronk van de helikopter hield plotseling op. Een moment later leek het hele huis in te storten. De helikopter stortte neer in de tuin en nam het balkonnetje mee, en een stuk van de achtermuur.

"Pap! Papa!" gilde Nicci. 

Haar vader had onder het balkon gestaan; dat wist ze zeker. En hij was daar zeker blijven staan tot het laatste toe. "Pap!" Ze wankelde naar het grote zwarte gat en keek omlaag. Verwrongen ijzer, steenbrokken, rook, donkerte. Er bewoog niets. "Pap!"

Er lag een stuk metaal in de kamer vlak voor haar voeten. Misschien was het een stuk van de helikopter. Het was krom en zwaar en het had scherpe randen. 

Nicci pakte het op en liep naar de jonge Khlee. "Jij.. monster," fluisterde ze. "Jullie zijn monsters." 

Ze hief het zware stuk metaal boven haar hoofd. Het moest in éen keer gebeurd zijn. Ze sloot haar ogen.

Een blikkerig kwettergeluidje hield haar tegen. Baby lachte. Ze opende haar ogen weer. Baby lachte tegen haar.

Ze kon het niet. 

Hij vertrouwde haar. Hij hield van haar.

Ze liet het stuk metaal vallen en pakte Baby op.

Toen pas viel de stroom uit.

De Khlee vonden haar, staande in het donker, met de kleine Khlee in haar armen. Ze liet zich meevoeren naar de zilveren opening van de ruimtesloep. 

 

 

9.

 

De zuidoostpassaat speelde met de rode linten aan de lansen. 

Urenlang stonden de miljoenen jagers roerloos op de neergelaten gangboorden vlak boven het water, en reciteerden de lange zangen van het laatste eerbetoon. Op het middaguur hieven ze hun lansen en brulden, in hun taal, hun afscheidsgroet: "Leef! Nieuw leven! Leef!"

Daarna bukten ze zich en goten elk een schaaltje water uit in de oceaan; het water bevatte aardse eencelligen.

 

Kort daarna stegen de ruimteschepen op uit de Stille Oceaan: het gigantische Schip van Oorlog en Jacht - het was alsof het hele eiland Honshu zich druipend losmaakte van de Aarde - en zijn 31 Slagschepen, elk zo groot als Rhodos. 

Tienduizenden kleinere vaartuigen voegden zich in de ruimte bij het Eskader, en spoedig liet dat het zonnestelsel achter zich, zoals, al drie jaar eerder, de andere 22 Eskaders hadden gedaan.

 

De planeet Aarde was woest en leeg. Ze draaide om haar ster zoals ze al ruim viereneenhalf miljard jaar deed. Ze kende getijden, regen en zonneschijn, klimaatgordels. 

Ze was ontvolkt: er leefde geen enkel wezen meer dat sapiens kon heten, of onderweg erheen.

Ze was leeggegeten: resten van de vroegere flora waren er misschien nog, en mogelijk zelfs van de fauna; minuscuul, verborgen op onmogelijke plaatsen.

Ze was schoongeveegd. Men kon ook zeggen: leeggeplunderd. 

De enorme behoeften van De Vloot aan materialen, grondstoffen en voedsel waren weer wat gestild; een beetje en voor even: het was maar een kleine planeet. 

Al wat de mensen van de Aarde ooit verzameld, bewerkt, gedolven, gesmolten, gevormd, gesmeed, gegoten, geperst, gebakken, gemengd, gekweekt, geoogst, geweven, omgezet, verrijkt, gemaakt, neergezet, geconstrueerd, gehouwen, geassembleerd, opgericht en gebouwd hadden, was meegenomen. Alles konden ze gebruiken. Geen steen stond nog op de andere, en ook de andere was weg.

Nu waren de oceanen blauw, de luchten helder.

Het leven moest vooraan beginnen; de Khlee waren langs geweest.

 

 

10.

 

De Khlee merkte het kleine jachtmes op. Hij stond stil, maakte een zwierige buiging en sprak een vers in de hoge blikkerige taal van de Khlee.

"Mijn ogen volgen je gratie maar zien die maar veertig keer," vertaalde Appel.

"Hij bedoelt dat hij tot zijn spijt maar veertig keer per sekonde een beeld van u ziet, terwijl uw bewegingen vloeiend, zonder onderbreking zijn." 

 

Appel sprak haar altijd aan met 'u', anders leefde hij niet lang. Alleen Khlee mochten je en jij tegen Nicci zeggen.

Ze had de hoge status van Select. De Khlee houden woord.

Ze had alle rechten van een Khlee, behalve dat op jacht; bijgevolg mocht ze geen jacht- en oorlogswapens hebben; wel droeg ze altijd het kleine, sierlijke ceremoniële jachtmes, vergrendeld in de schede. 

Ze had haar eigen villa aan de rand van beboste heuvels. Een wandeling van tien minuten bracht haar bij het Jachtslot - een soort internaat - waar Baby woonde.

In aardse jaren was ze twintig, en Baby ruim acht, haast negen. Maar ze waren niet meer op de Aarde; ze reisden op het schip 'Oorlog Aarde' door de ruimte.

 

De 'Oorlog Aarde' was een van de hele grote schepen; voorheen heette de ruimtekolos 'Oorlog Tha', maar die om Tha was een matte, al vergeten oorlog. Nee, dan de oorlog om de Aarde!

De Khlee hadden ruim 7000 van deze gigantische schepen, stipjes in de ruimte; 23 ervan hadden deelgenomen aan de oorlog om de Aarde.

Geen twee waren er hetzelfde, maar het grondontwerp stond vast: ze waren, naar aardse maten, bij benadering 870 kilometer lang, 280 breed, en 35 kilometer hoog. 

Bijgevolg waren de 3 dekken elk haast een kwart miljoen vierkante kilometer groot, groter dan heel Groot-Brittanië.

Elk.

Op elk van deze schepen van het type 'Oorlog en Jacht' reisden 10 miljoen Khlee met zo'n 40 miljoen werkers en bedienden: de Ni-Ni, Dabiden, Notten.

Daarmee was het vol genoeg. De Khlee hielden van ruimte.

Vooral het middelste dek was hun woongebied. Tegelijk was het éen groot museum: de Khlee waren toegewijde kunstverzamelaars. Van Tha was er nog magnifieke keramiek, in musea of in het opene. 

Van de Aarde was een enorme rijkdom meegebracht. 

Niet voor niets waren de Khlee en hun werkers van de 'Oorlog Aarde' en haar slagschepen ' herdoopt tot de 'Slag Passendale', 'Slag Sekigahara', de 'Slag Austerlitz, 'Slag Stalingrad', 'Slag Fei' en nog 26 andere - er drie aardse jaren lang druk bezig gebleven.    

 

Bezoekers, Khlee en Selecten, uit het hele omniversum kwamen ernaar kijken. De Piramiden en Luxor waren er natuurlijk, het Potala, het Louvre met komplete inhoud, Angkor Wat, de Sultan Ahmed. Honderden machtige bouwwerken, duizenden collecties.

Alleen de Grote Muur was zelfs de Khlee te machtig geweest, zo zeiden ze bewonderend; er was op het middendek van boeg tot achtersteven maar achthonderd kilometer van heropgebouwd, samengesteld uit de indrukwekkendste delen; maar dan wel met al de bijbehorende heuvelruggen. 

Parallel aan de Grote Muur, vijfhonderd meter ervandaan en alle bochten volgend, slingerde zich een tweede, smalle, gepolijste stenen muur door de 'Oorlog Aarde'; in het midden ervan stond de Menenpoort. Want de granieten muur vervulde eenzelfde dienst als die poort: alle namen van de 17 miljoen Khlee die in de oorlog om de Aarde de heldendood waren gestorven, waren erin gegrift.

 

Het loonde om een grote zwerm van jagers en plunderaars te zijn. 

De Khlee leefden in weelde. Ze woonden in prachtige, meestal exotische woningen - geroofd, overgeplant -  en hun warenhuizen puilden uit. 

Zo waren er bijvoorbeeld op het laagste dek van de 'Oorlog Aarde' lange, zilveren hallen waar het vaak wemelde van de Khlee. Ze troffen elkaar daar, en begroetten elkaar met uitgebreide rituelen.

Dan gingen ze samen winkelen; de Khlee hielden van winkelen. 

Ze deden er graag lang over om hun maaltijd uit te zoeken. 

Druk pratend met ratelende en fluitende geluiden, wandelden ze langs de vakken waar rijen prooi lagen te slapen. Rij naast rij naast rij. De keuze was overweldigend. 

Maar Geengezichten waren schaars en duur, zelfs op de 'Oorlog Aarde': ze waren gewild door de hele Vloot heen, bejubeld om hun heldhaftige verzet; en er waren er toch al nooit erg veel geweest.

 

Nicci's prettigste gezelschap was haar klerk, een Ni-Ni, een graseter die tot haar schouders reikte en die ongelooflijk was in taal, rekenen en geschiedenis. 

Elke Khlee en elke Select had er een. De hare had ze Appel genoemd om de blos op zijn wangen. Hij liep rechtop op korte snelle dribbelbenen, maar graasde 'vierpoots', zoals hij zelf zei.

Heel, heel zelden hadden ze het over de Khlee, als ze alleen en ver buiten elk gehoor waren; eens hadden ze het over de pracht en grootsheid waarin de Khlee leefden, en Appel gaf daar, éen keer maar, een bittere typering voor die uit de aardse geschiedenis kwam: 'fascistische grandeur'.

 

Wennen deed Nicci nooit, aan die grandeur van ze, en aan hun wrede tanden, hun hoffelijke vormen, hun bloederige maaltijden waar ze soms bij moest zijn, en hun moordlust, zo maar ineens, ergens in een van hun prachtige parken als een bediende hen mishaagde. 

Ze hoopte in stilte dat de Khlee ooit nog eens hun meerderen in oorlog tegen zouden komen die hen, op hun beurt, helemaal en voorgoed op zouden ruimen. 

Zelfs, als het niet anders kon, met Baby erbij, die met haar pronkte in gezelschap, maar haar verder hoe langer hoe meer links liet liggen.

 

En dat, hoe ze er ook uitzagen, de overwinnaars menselijker zouden zijn.

 

 

nov. 2013.

ç willem weijters.

Published on  June 17th, 2017