Dudhwa

Dudhwa

 'In groene vloeistof badend wiegt het woud lianen hemelwaarts.. '
(Leo Vroman, 'Soember Brantas') 
Als enige bezoeker aan het Dudhwa National Park (India) had ik het
geluk een olifant met de menner alleen te hebben; het was stil. Het
was als zweven door een groot aquarium. De lange versregels, als
éen geheel te lezen, hebben datzelfde rustige, wiegende ritme.
 

Gezonken tot een vademhoog boven de bodem tussen groenbeslagen wanden zwem ik

    ongehaast langs hele grote planten die de grond vastgrijpen met hun hout om niet

      omhoog te stijgen als in water,

terwijl er resten zonlicht binnenstruikelen na talloze valpartijen door het bladerkroos

    dat hoog op de geuren van de aarde en de mossen drijft, 

en die onzeker tastend gaan, van stam tot stam, of het bekende zijn? de roest-met-witte

    bomen, de zwarte schubbenboom, de sal shorea robusta? 

en dan wegschrikken van de grillige lianen die niet kloppen met de rechte lijnen van de

    lichtleer, en die twijfel met zich mee doen groeien of ze woekeringen van materie zijn,

      of een bizarre droom 

waarin de oude stronken meedoen, dood en donker en groen - maar niet hun eigen groen - 

    die uit het niets verschijnen als stille mannen die er daarnet nog niet waren,

en die geruisloos weer verdwijnen zonder iets van de gebeurtenis te hebben meegemaakt,

    nog minder dan het plantenleven van hun mantels en het woud rondom hen dat,

      mogelijk, hemoglobine heeft bespeurd aan de 

rand van de verzonkenheden in zichzelf, het lange rustige beschouwen van de sappen-

    stuwingen en het bedachtzame genot van zich ontvouwen naar meer ruimte, en het

       besef van bestaan dat reikt van bladpunt tot de haren van de wortels;

en hoe vreemd ook de dieren leven, schichtig om een plaats te nemen, vallend in verkeer-

    de richtingen als kokosnoten met een staart en altijd zich verplaatsend zich verplaatsend

      en ik die me verplaats, toch

imiteren ze gras- blad- en schorsstruktuur en ze bewegen meer timide dan hun bloed wel

    wil, en mijden de sponzige sluiers die als netten van de takken hangen.

Zo ligt de krokodil stil aan een kreek als afgestorven hout waaraan een muil bloeit als een

    parasitaire bloem en de stille tijger laat enkel zijn vele pootafdrukken achter in het stof;

de roepgeluiden van de vogels lopen spaarzaam in en uit mijn oren, omgeklankt en lui

    gemaakt alsof ze zich door vloeistof hebben voortbewogen, en zelfs

waar de olifantenkudde struiken uit de grond gerukt heeft en bomen versplinterd in haar

    plotselinge drift om zoveel chlorofyl, ook daar 

ritselt de stilte weer, ontkiemen weer de zaden in de mest, is er geen ander willen dan het

    lome blad en nooit komt er een einde aan het oerwoud.

(Dudhwa National Park/Kathmandu, 14-18 dec. 1992)

Published on  September 7th, 2016